Via deze twee hervormingen was het de bedoeling van de Belgische wetgever om ons Burgerlijk Wetboek grondig te moderniseren. Een aantal bepalingen dateerden nog van 1804 en waren helemaal niet meer aangepast aan de moderne maatschappij. Individuele vrijheid, gelijkheid in de overdracht van het patrimonium en nieuw samengestelde gezinnen vormden de focus van deze wijzigingen. Als onbetwistbaar en erkend instrument voor het structureren van het patrimonium kon het levensverzekeringscontract niet buiten deze nieuwe bepalingen vallen.

De begunstigdenprestatie maakt voortaan deel uit van de successie

Om de effecten van het nieuwe erfrecht goed te begrijpen, lijkt het ons essentieel om de werking van het derdenbeding binnen het levensverzekeringscontract beknopt toe te lichten. De verzekeringnemer laat de verzekeraar middels de begunstigdenclausule weten dat de verzekeringsprestatie ten gunste zal komen van de door hem aangeduide begunstigde. De bepaling van de verzekeringnemer ten gunste van de begunstigde gebeurt gratis wanneer er vanwege de begunstigde geen enkele tegenprestatie of verplichting ten opzichte van de verzekeringnemer in vervat zit.

De Wet van 31 juli 2017 wijzigde de verhoudingsregels met betrekking tot schenkingen en heeft het derdenbeding van een levensverzekeringscontract gelijkgeschakeld met een schenking. Artikel 188 van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen werd herschreven en sluit nu aan op de nieuwe burgerlijke bepaling en voorziet sinds 1 september 2018 dat “in geval van overlijden van de verzekeringnemer, de verzekeringsprestatie overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek onderworpen is aan inkorting en aan inbreng“.[1] Het overlijdenskapitaal maakt voortaan deel uit van de successie en wordt in overweging genomen voor de berekening van de reserve en het beschikbare deel. De verzekeringnemer kan van dit verhoudingsprincipe afstappen door uitdrukkelijk te vermelden dat de opbrengst van het verzekeringscontract wordt toegekend bij “vooruitmaking en buiten erfdeel “. Bij de opening van de successie moet de begunstigde, die vrijgesteld is van inbreng, daar het bewijs van voorleggen. 

Dit gezegd zijnde is het nog steeds raadzaam te controleren of de schenkingen met vrijstelling van inbreng binnen de limieten blijft van het beschikbare deel waar de overledene over kan beschikken. Elke schenking die buiten dit beschikbare deel wordt gedaan, opent het persoonlijke recht op inkorting voor alle legitieme rechthebbenden. Het beschikbare deel werd vastgelegd op de helft van de successie en varieert niet langer naargelang het aantal kinderen.[1] Hierdoor is er een grotere souplesse voor mensen die graag een erfgenaam of een derde willen begunstigen in het kader van hun toekomstige successie.

Van gemeen goed naar eigen goed

Hoewel de hervorming van het huwelijksrecht veel minder ingrijpend lijkt dan de wijzigingen in het erfrecht, verdienen de –erg interessante- gevolgen voor bestaande of toekomstige levensverzekeringscontracten toch een woordje uitleg in het kader van deze bijdrage.

Ter herinnering, elke verzekeringnemer is houder van een vordering ten opzichte van de verzekeringsmaatschappij, waaraan persoonlijke en individuele rechten verbonden zijn. De verzekeringnemer oefent deze rechten alleen uit indien hij de enige titularis van het contract is. Hij oefent deze rechten echter gezamenlijk uit indien er een ondeelbaarheid bestaat met de andere verzekeringnemer(s) die samen met hem het levensverzekeringscontract heeft/hebben aangegaan. Aangezien de rechten van de verzekeringsnemer niet levenslang gelden, is het noodzakelijk de uitkomst van deze rechten te bepalen in geval van een vooroverlijden van een verzekeringnemer, die het contract niet zou beëindigen. Een aanwasclausule van de rechten tussen de verzekeringnemers kan op die manier de gewenste oplossing brengen, evenals een post-mortem overdracht naar een aangeduide verkrijger.

Om deze rechten te verwerven en het contract te creëren, moet de verzekeringnemer een premie betalen die uit zijn eigen patrimonium afkomstig is, of die ook uit een gemeenschappelijk vermogen mag komen. Door het mechanisme van het levensverzekeringscontract wordt een premie die betaald wordt door gemeenschappelijke goederen een ondeelbare vordering voor de gezamenlijke intekenaars of een eigen vordering in het geval van een individuele intekening. Sommige expertenvan het burgerlijk recht hebben zich lang tegen deze feitelijke toestand verzet. Zij werden daarin gesteund door de centrale fiscale overheid, die ten opzichte van iemand die een verzekeringscontract aanging, ook weigerde het eigen karakter van zijn rechten, en dus de onderliggende investering, te erkennen.

Door de hervorming van het huwelijksrecht is dit debat afgehandeld, dankzij de invoering van het begrip van “eigendom en financiering» en dankzij de definitieve verduidelijking van het gebruik van de gemeenschappelijke goederen door de echtgenoten. Concreet betekent dit dat een echtgenoot alleen of de echtgenoten samen een levensverzekeringscontract aangaat of aangaan, met bedragen die afkomstig zijn uit de gemeenschap van goederen.

Bij overlijden van de eerste echtgenoot wordt het bestaande levensverzekeringscontract niet ontbonden. De gemeenschap van goederen wordt ontbonden en de overlevende echtgenoot wordt als enige titularis van het contract. Het gemeenschappelijke patrimonium dat aan de erfgenamen van de overledene toekomt, ondervindt hier schade van, omdat de afkoopwaarde van het contract hierop in mindering wordt gebracht. Ter compensatie moet de overlevende daarom een vergoeding aan de gemeenschap betalen.

Op fiscaal vlak variëren de standpunten naargelang de gewesten. Voor Wallonië en Brussel ondersteunt artikel 16 van het Wetboek voor erfrecht de these van vrijstelling van successierechten over de afkoopwaarde van het levensverzekeringscontract, op voorwaarde dat de echtgenoten minstens één gemeenschappelijk kind of afstammeling hebben. In het Vlaamse Gewest schaart de meerderheid zich achter het bestaan van een belasting krachtens artikel 2.7.1.0.6 VCF, niet op het ogenblik van overlijden van de eerste echtgenoot, maar op het moment van de partiële of totale afkoop door de overlevende echtgenoot.

Tot slot hebben deze twee hervorming aan iedereen een grotere vrijheid toegekend in de organisatie van de patrimoniale en successiesituatie. Er werd met name een einde gemaakt aan de controverse rond het levensverzekeringscontract dat werd aangegaan door echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van gemeenschap van goederen. Voortaan staat de deur echter open voor nieuwe mogelijkheden, onder andere dankzij de nieuwe (algemene en punctuele) erfovereenkomsten. De wereld van levensverzekeringen zal echter blijven evolueren en we zullen de Belgische wetgeving bijgevolg nauwgezet blijven opvolgen, zodat we de voordelen die dit fantastische instrument oplevert, goed blijven beheersen.

Aarzel niet om contact met ons op te nemen voor meer informatie.

Ondertussen, check ons #Succes in #Successie e-book om u te verdiepen in de vele voordelen van levensverzekeringen, als een effectief vermogensplanningsinstrument en als een oplossing voor een succesvolle successie.

Authors: 

  Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

  Valerie VAES – Senior Wealth Planner

 

 

[1] Artikel 188 van de Wet betreffende de verzekeringen van 4 april 2014, zoals gewijzigd door de Wet van 31 juli 2017, die de hervorming van het successierecht invoert, B.S.. 30 april 2014.

[1] Wet van 31 juli 2017 ter wijziging van de het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot successie en schenkingen en ter wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, B.S.. 1 september 2017 (art. 46 en 47).