Het beding van aanwas wordt in het juridische jargon gedefinieerd als een commutatieve kansovereenkomst en ten bezwarende titel. In de overeenkomst worden minstens twee personen verondersteld, waaruit de mogelijkheid voor de langstlevende voortvloeit om iets te verwerven onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de medecontractant. In de rechtsleer wordt hoofdzakelijk vermeld dat het aanwasbeding op een symmetrische dubbele opschortende voorwaarde berust.

De reden daarvoor is eenvoudig: elke partij van de overeenkomst draagt aan de medecontractant zijn onverdeelde rechten in een (roerend of onroerend) goed over onder de opschortende voorwaarde van zijn/haar eerder overlijden.[1] Wanneer een vooraf bepaalde gebeurtenis zich voltrekt (in het kader van deze bijdrage hebben we het over overlijden) gaat het deel van een van de personen in onverdeeldheid (die eerder overleden is) van rechtswege over naar de andere.[2] De kansen van winst en verlies van elk van de personen in onverdeeldheid hangt af van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, waar de partijen geen vat op hebben.[3] Deze onzekerheid heeft niet te maken met het overlijden van de medecontractanten (zijnde een toekomstige en zekere gebeurtenis is), maar wel in de chronologie van de volgorde van het overlijden van de personen in onverdeeldheid.

Het is belangrijk op te merken dat het aanwasbeding logischerwijze veronderstelt dat er eerder een onverdeeldheid bestond, namelijk in de vorm van onverdeelde goederen die werden verworven door echtgenoten volgens scheiding van goederen.[4] Via dit criterium worden we voor de toepassing op de levensverzekering uiteraard naar een gezamenlijke intekening gestuurd.

Ter herinnering: een gezamenlijke intekening op een levensverzekeringscontract veronderstelt een onverdeeldheid die tussen de verschillende verzekeringnemers van hetzelfde levensverzekeringscontract wordt gecreëerd. De persoonlijke rechten uit het contract (die gekoppeld worden aan de kwalificatie als “verzekeringnemer” van het levensverzekeringscontract), nl. het afkooprecht, het recht van wijziging van de begunstigingsclausule, het recht op arbitrages,[5] worden namelijk gezamenlijk door de medeverzekeringnemers uitgeoefend. Dit aanwasbeding is autonoom ten opzichte van de juridische praktijk waarop het wordt geënt. Het kan bijgevolg bijvoorbeeld ook uitgevoerd worden op een tijdstip dat later valt dan de afsluiting van een levensverzekeringscontract.

1. Juridische voorwaarden voor de geldigheid van een aanwasbeding

Zoals hierboven vermeld is het aanwas beding een commutatieve en willekeurige overeenkomst ten bezwarende titel. We kunnen hier bijgevolg de geldigheidsvoorwaarden van dit beding uit afleiden.

  • Overeenkomst ten bezwarende titel: artikel 1106 van het Burgerlijk Wetboek stelt: “Het contract onder bezwarende titel is dat waarbij aan elke partij de verplichting wordt opgelegd om iets te geven of te doen.”[6] We kunnen dus besluiten dat elk van de partijen een wederzijdse “kans” krijgt om iets (het onverdeelde deel van de andere) te ontvangen. De kwalificatie van contract onder bezwarende titel is belangrijk, omdat zo wordt vermeden dat de kwalificatie van gift wordt toegekend (die dan potentieel onderworpen zou worden aan aangifte en vermindering wanneer een successie wordt geopend).
  • Willekeurige overeenkomst: het willekeurige en commutatieve karakter van de overeenkomst wordt geïnterpreteerd als een soort gelijkheid van kansen, voor elk van de partijen, om zich te verrijken. De voorwaarden voor verlies of winst in dit soort “kansspel” moeten dus voor elk van de partijen equivalent zijn. Bijgevolg wordt verondersteld:
    • Dat de inbreng van elk van de partijen equivalent moet zijn
    • Dat de kansen op overleving van elk van de partijen equivalent moeten zijn.

Hoe zit het in geval van economisch onevenwicht tussen de investeringen van de partijen? Er wordt van uitgegaan dat een dergelijk onevenwicht geen rol speelt in de onderliggende onzekerheid van een aanwasovereenkomst, op voorwaarde dat de partijen van bij de start equivalente kansen hebben. Dit wordt geïnterpreteerd in het kader van de feitelijke omstandigheden en houdt bijgevolg een compensatie in. Is dit te overwegen? Er moet een onderscheid gemaakt worden naargelang het betreffende gewest.

  • In het Brusselse en Waalse Gewest is deze compensatie zeker te overwegen. De rechtspraak, die ter zake soepel is, lijkt dit toe te staan.[7]
  • In het Vlaamse Gewest vermeldt VLABEL in een standpunt van 8 januari 2018 dat de levensverwachting en de eigen inbreng begrippen zijn die niet kunnen gecompenseerd worden. Aangezien dit een discutabel standpunt is, is het veiliger dit te respecteren om eventuele geschillen te vermijden.[8] Indien de cliënt in VLAANDEREN tegen dit standpunt in wil gaan, moet dit element geanalyseerd worden en moet informatie ingewonnen worden van een gespecialiseerde, externe adviseur.

2. Fiscaliteit van het aanwasbeding – versie VLABEL

Het Vlaamse Gewest (Vlaamse Belastingdienst of VLABEL), dat sinds 1 januari 2015 bevoegd is op het vlak van successierecht en bepaalde registratierechten, spreekt zich uit over de bepaling, controle en inning of de terugbetaling van successie- en registratierechten. Het criterium dat beslissend is voor de bevoegdheid van VLABEL is de vestiging van het fiscale domicilie van inwoners in het Vlaamse Gewest ongeacht de fiscale residentie van de betrokken belastingplichtige, een onroerend goed.

De vraag die ons in dit stadium vooral interesseert, is of er al dan niet Vlaamse successierechten worden toegepast in het kader van een levensverzekering waarop gezamenlijk werd ingetekend (formule langstlevende) met een aanwas van de rechten van de overlevende verzekeringnemer (van het deel van de rechten van de eerder overleden verzekeringnemer) op het moment van het eerste overlijden. In diverse beslissingen erkende VLABEL expliciet dat het aanwasbeding een efficiënt instrument blijkt te zijn in het kader van de successie-optimalisatie, en bevestigt daarbij het niet-belastbare karakter van een aanwas die betrekking heeft op de rechten die verband houden met een levensverzekeringscontract.[9] VLABEL houdt er echter niet dezelfde mening op na als het gaat om de bedragen die als tegenprestatie voor deze rechten aan de overlevende verzekeringnemer worden toegekend, nl. zodra er een verzekeringsprestatie tot stand komt (afkoop of vereffening van de overeenkomst). Het is dus belangrijk stil te staan bij de basis voor dit standpunt van VLABEL: het onderscheid tussen de rechten die uit het levensverzekeringscontract (ten bezwarende titel) worden ontvangen en de bedragen die vereist zijn voor de uitoefening van deze rechten (uitoefening van het recht van afkoop dat gratis zou zijn). Het is hier dat het probleem ontstaat. De rechtsleer betwist dit onderscheid overigens overwegend, dat als artificieel wordt beschouwd. Als we de wet letterlijk toepassen, zou er in deze situatie geen enkele belasting mogen geheven worden, op voorwaarde dat het aanwasbeding geldig is.

VLABEL heeft tal van beslissingen genomen, die elkaar soms tegenspreken. Een officiële schriftelijke bevestiging ter zake zou wenselijk zijn. Dit zou een einde maken aan alle eventuele controverse.

Voor meer informatie over dit onderwerp, aarzel niet om contact op te nemen met onze experts.

Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

 

 

               

[1] Zie de bijdragen ter zake van M. VAN MOLLE, D. MICHIELS, F. WERDEFROY of nog H. CASMAN.

[2] H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, p. 183.

[3] Artikel 1104 en 1164 van het Burgerlijk Wetboek.

[4] E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Annexe 2 – Clauses d’accroissement, de réversion et de rapport dans le cadre des donations de valeurs mobilières”, in Les droits de succession et les droits de donation, Brussel, Larcier, 2014, p. 240.

[5] Artikel 169 en volgende van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, B.S. 30/04/2014.

[6] Artikel 1106 van het Burgerlijk Wetboek, van kracht op 13/09/1807.

[7] Antwerpen, 10/02/1988, T. Not., 1989, p. 320, Rev. Not. b., p. 437; Civ. Turnhout, 7/01/2005, C.A.B.G., 2006, p. 60.

[8] VLABEL, Standpunt nr. 17044.

[9] Zie met name de voorafgaandelijke beslissing BB 17046 van 19 februari 2018.